De kleine Reus So

Reuzen zijn groot. Twee keer zo groot als een mens, of drie keer. (Er zijn ook nóg grotere reuzen, zgn. oceaanreuzen. Die zijn zó groot, dat ze niet op het land kunnen leven. Veels te gevaarlijk. Als ze niet uitkijken, trappen ze zo maar een toren om of een park plat.) Reuzen hebben ook kinderen, die zijn twee of drie keer zo groot als een mensenkind. Je kunt het makkelijk meten. Ga op je vriendje staan. Zó groot is een reuzekind. Behalve So. So is nooit erg gegroeid, hij is net zo klein gebleven als een gewoon kind. De moeder en de vader van So waren reuzegroot. En oma ook. Die was wel iets kleiner omdat ze krom liep (Oma’s zijn wel vaker krom. Dat komt door de zorgen. Oma’s hebben meer zorgen gehad omdat ze ouder zijn. Als je ouder bent, krijg je vanzelf meer zorgen, handig!),
wat So wel fijn vond, want dan kon hij oma gewoon aankijken. Papa en mama moesten altijd bukken om So aan te kijken. Als ze boos waren, bukten ze niet en dan leken ze nog twee keer zo lang. Hij was vaak bij oma, want daar mocht hij doen wat hij wilde en oma werd nooit boos of twee keer zo lang. Al had ze gewild, ze kon het niet meer, lang worden. Te krom en te stijf. ‘Je bent een reuze kind, zei oma altijd, maar dat wist So al lang.’ Het kwam doordat papa en mama ook reuzen waren.

Als So bij Oma was, ging hij vaak wandelen in het grote bos. Daar was altijd wat te beleven en als er niks te beleven was, verzon hij gewoon zelfs iets. Bomen klimmen, mieren zoeken of vogels luisteren. Kuilen graven, ook mooi. Maar gewoon wandelen en om zich heen kijken deed hij het liefst. De hele ochtend en de hele middag. Nooit ‘s-avonds, want dan was hij te moe. Vaak ging oma mee. Het leek wel of ze samen veel meer zagen dan So alleen. ‘Kijk!’ zei oma dan ‘Een eekhoorn.’ Of ‘Een vlindertje’ of ‘Oh, een beer!’ Dan deed So net alsof hij vreselijk schrok, maar hij wist wel, dat er geen beren in het bos waren. Dat was hun spelletje. ‘s-Middags ging oma nooit mee. Oma werd niet ‘s-avonds moe, maar in de middag, als ze gegeten hadden. Dan ging ze op de bank liggen en sliep.

So liep het bos weer in. Met een stok tegen de bomen slaan. Eikeltjes gooien. Nieuwe boom beklimmen en dan naar beneden springen. Oei, wat was hij stoer, So. Hij was niet bang, want dat had hij nooit geleerd. Hij ging dieper het bos in dan hij ooit was geweest. Misschien zou hij wel nieuwe beesten zien of bomen of andere reuzen om mee te spelen. Hé, wat hoorde hij daar? Zingen! Zachtjes, maar hij hoorde het toch echt. Zou oma toch stiekem mee zijn gegaan om hem te verrassen? Oma zong ook altijd. Maar dit klonk niet als oma. (Niets klonk als oma. Ja, het gekraak van een instortend gebouw, dat leek wel wat op het gezang van oma, maar dan harder. Geeft niks, laat oma’s maar kraken. Dat hebben ze verdiend, ongegeneerd kraken). Of als een andere reus, die hij kende. Dat moest So eens goed gaan uitzoeken. Hij sloop stilletjes verder en het zingen werd luider. 'Hihi' lachte So zachtjes. 'Spannend!'

2.

Nog een paar stappen, toen was So vlak bij de open plek, waar het zingen vandaan kwam. Hij bleef achter een boom staan. Ja, hoor, daar was een jongetje met een stok aan het spelen. Zou die hier wonen dan? So had hem nog nooit gezien. Hij had helemaal niemand gezien in het bos. Alleen de reuzen. "Ivanhoeoeoee, Ivanhoeoeoe!" zong het jongetje zachtjes voor zich uit. 'Leuk liedje' dacht So en hij stapte achter de boom vandaan.
-"Ik had je allang gezien" zei het jongetje.
-"Ben jij met die stok aan het spelen?" vroeg So.
-"Dat is geen stok, dat is een zwaard."
-"Ik heb ook een stok, maar dat is gewoon een stok."
-"Hoe heet jij?" vroeg het jongetje.
-"So" zei So "Hoe heet jij?"
-"Ak" zei het jongetje.
-"Woon jij ook in het bos?" vroeg So.
-"Ja, daar" en Ak wees naar het huisje achter zich "met mijn moeder en mijn vader en mijn oma en mijn zusje"
-"Ik woon helemaal achter in het bos met mijn vader en moeder en oma, maar geen zusje" zei So. "Ik ben een reus."
-"Een reus? Maar reuzen zijn toch groot?"
-"Ja, iedereen is groot bij ons, maar ik ben klein gebleven. Mijn oma zegt, dat is misschien later groot word"
-"Gelukkig maar" zei Ak "Het is niet leuk als iedereen groot is en jij niet"
-"MAMMÁÁÁ!" riep Ak zó hard, dat So er van schrok. "SO IS EEN REUS!"
Aks' moeder kwam naar buiten met een klein meisje achter haar aan.
- "Wat schreeuw je, waar is dat voor nodig? Ik ben vlakbij. O Hallo" zei moeder toen ze So zag staan.
"Dat is So, hij is een reus en hij woont ook in het bos, maar aan de andere kant en hij heeft een reuzenmoeder en -vader en een -oma, en die zijn allemaal groot, maar So is klein gebleven."
-"Vergeet je niet adem te halen?" Lachte Aks' moeder en ze gaf So een hand. "Dus jij bent So. Kom je met Ak spelen en met...hé, waar is ze nou? O daar. Geef So een een handje, schat."
-"Dat is Jozevienemarietje, mijn zusje" zei Ak "Maar wij zeggen altijd Fienemie. Ze is verlegen"
Fienemie gaf So een hand, maar dook meteen weer weg achter haar moeder.
-"Willen jullie limonade?" vroeg moeder "Blijf je spelen, So? Weet je moeder wel, dat je hier bent?"
-"Nee, maar Oma wel. Straks moet ik weer terug naar huis."
Moeder ging limonade maken. Ak gaf een brul en zwierzwaaide met zijn zwaard door de lucht, alsof hij een sterke ridder was. So zwiepte ook met zijn stok, die nu een zwaard was geworden. Ze sloegen met de zwaarden tegen elkaar en tegen een boom en op de grond. Fienemie stond bij de deur van het huisje en keek stilletjes toe. Ze vond het wel leuk, wat de jongens deden, maar ook een beetje wild. Ze had ook geen stok.

3.

-"Zullen we het bos in gaan?" stelde So voor.
-"Even mama vragen" zei Ak
-"Mag ik ook mee?" smeekte Fienemie.
-"Natuurlijk, jij hoort er ook bij" zei So voordat Ak nee kon zeggen.
Ze gingen naar Mama om het te vragen. Mama vond het goed. Ze kregen zelfs nog koekjes mee.
-"Niet te laat terug hoor." zei Mama "Vóór het donker thuis."
-"OK!" riep Ak en ze gingen op weg. So en Ak hadden hun stok.
-"We moeten voor Fienemie nog een stok zoeken." zei So.
Ze huppelden het bos in en Fienemie vond al gauw een goede stevige tak. Nu hadden ze allemaal een zwaard en konden ze op avontuur.
So kende goed de weg in het bos. De reuzen noemden het niet voor niks het Reuzenbos. Ze woonden er al verschrikkelijk lang en dan niet aan de rand, zoals Ak en Fienemie en mama, maar midden in het bos, waar ook de beesten leefden en waar de bomen zó hoog waren, dat je de toppen maar net kon zien. Ze klommen op omgevallen bomen, veegden met hun zwaarden door de bladeren en voetbalden met dennenappels. Ak sloeg met zijn zwaard tegen een boom.
-"Hou op!" klonk het opeens en van de schrik vielen ze alle drie op de grond. Ak en Fienemie keken om zich heen, ze keken omhoog, ze keken omlaag, maar ze zagen niks.
"Waarom sla je me?" Het was de boom, die klaagde. Maar een boom kan toch niet praten? Jawel, in het Reuzenbos wel. So stond als eerste op. Hij wist wel dat zijn bomen praten konden. Maar meestal hielden ze zich stil. Er valt niet zoveel meer te zeggen, als je al zo lang op dezelfde plek staat.
-"Hij sloeg helemaal niet hard" zei So tegen de boom. "Je stelt je aan. Je hebt Fienemie en Ak aan het schrikken gemaakt." Hij hielp Ak en Fietje opstaan.
-"Het spijt me" zei de boom. "Maar ik wil ook wel eens meespelen. Mijn takken worden zo stijf."
-"Je kan ze toch weggooien en nieuwe takken maken?" zei So. "Gooi je de oude op de grond en dan maken wij er zwaarden van. Speel je eigenlijk toch mee."
-"O ja, leuk!" De boom schudde en schudde en liet een paar takken vallen en een heleboel bladeren. De drie werden bijna bedolven en schreeuwden van de pret. Fienemie pakte een tak en sloeg daarmee zachtjes tegen de boom. Die begon weer te schuddebollen en riep:
-"Stop! Stop! Dat kietelt. Hihihihihi!" Hij gooide nog meer blaadjes naar beneden. De drie kinderen rollebolden over de grond, klommen een eindje de boom in en sprongen dan op de berg bladeren. Ze hielden een bladergevecht en speelden met de boom tot ze niet meer konden. Toen lieten ze zich op de zachte bodem vallen en keken omhoog langs de boom. Wat was die groot en mooi! Hij wiegde tevreden heen en weer in de wind. Hij had nog nooit zo'n plezier gehad. Fienemien, Ak en So aten een koekje en vielen van vermoeidheid in slaap.

4.

So werd als eerste wakker. Hij kroop onder de blaadjes vandaan. Boom had er zóveel laten vallen, dat de drie bijna helemaal bedolven waren. 'Lekker warm en zacht voor die kleintjes', had hij gedacht. So begon met de bladeren te gooien. Ak en Fienemie werden ook wakker.
-"We moeten terug" zei So "Anders komen we te laat".
-"Ja, we gaan. Dag boom!" zei Ak en roffelde met zijn handen op de bast
-"Doei!" zei Fienemie en ze gaf Boom een knuffel.
-"Hoi!" zei So en hij zwaaide naar boven. "Tot later".
-"Bye! riep Boom en zwaaide met al zijn takken tegelijk. Zoveel plezier had hij lang niet meer gehad.
Ze gingen weer op weg. ze hadden een mooi avontuur beleefd en zouden thuis een hoop te vertellen hebben. Ze liepen en ze holden en ze huppelden over de zachte bodem. So wist de kortste weg naar het huis van Ak en Fienemie, maar liep toch een stukje om, want hij wilde zijn nieuwe vriendjes het meer nog laten zien. Het meer was erg mooi en er zwommen allemaal grappige vissen in en ook eendjes en twee zwanen. Ondertussen hoorden ze zoveel geluiden in het bos, dat ze die niet eens meer uit elkaar konden houden. Vogels en beestjes en de wind door de bomen en het geruis van hun eigen voeten door de bladeren en brekende takjes. Ze raapten eikeltjes tot ze al hun zakken vol hadden en er niks meer bij kon. Toen gooiden ze ze weer weg en begonnen dennenappeltjes te verzamelen. Ze konden ze bijna niet meer dragen toen Ak zei:
-"Hé kijk! Een meer". Hij rende er naar toe en Fienemie en So holden achter hem aan.
-"Eendjes" zei Fienemie blij. Ze had nog een koekje over en gooide er stukjes van in het water. De eendjes flipperdeflapperden naar Fienemie toe om te kijken wat er te eten viel. Het waren er wel wat veel, vond ze en ze liep een paar pasjes achteruit.
-"Ze doen niks hoor" zei So en pakte Fien bij de hand. Nou durfde ze wel dichterbij te komen en ze keek naar het gespartel van de eendjes. Er waren ook kleintjes bij. Fien moest erg om ze lachen. Zo snel en zenuwachtig ze achter hun moeder aan roetsjten.
Daar kwamen ook de twee zwanen aangezommen, langzaam en mooi.
-"Jammer, ik heb niks meer." zei Fienemie tegen So.
-"Geeft niet hoor. We komen niets te kort" zei de ene zwaan. Fien dacht eerst dat So een grapje maakte door te praten alsof hij de zwaan was. Maar het was So niet. Het was echt de zwaan! Kon dan alles en iedereen praten in dit bos?
-"Kunnen jullie ook al praten?" vroeg Fien.
-"Alleen voor wie ons horen kan." zei de zwaan geheimzinnig.
-"Wie niet horen wil, moet voelen." zei Ak, die er bij was komen staan. Het was een grapje, maar de zwaan trok een wenkbrauw omhoog. Hij was eigenlijk veel te deftig voor grapjes. Hij moest altijd ernstig zijn, vond hij. 'Decorum' dacht hij dan altijd, hoewel hij niet goed wist wat het betekende.
Flap! Plons! hoorden de drie vrienden plotseling. En weer Flap! Plons! En nog eens Blub! Flap! Plons! Er sprong een vis uit het water omhoog en hij viel weer terug. Flap! Plons! Ak moest er verschrikkelijk om lachen. Hij ging op zijn hurken aan de waterkant zitten en sloeg met zijn ene hand op het water en toen met zijn andere.
-"Flap! Plons!" deed hij de vissen na.
-"Nog een keer!" juichte Fienemie. "Nog een keer." Ze liep naar de waterkant en deed hetzelfde met haar voeten. Flip! Plens! En daar sprongen drie vissen tegelijk .
Flappedeflap! Plonzeplons! So zag, dat Ak en Fienemie veel pezier hadden en was blij, dat ze de omweg naar het meer hadden genomen.
Maar nu moesten ze toch echt weg, wist hij en hij riep broer en zus.

-"Ak! Fien! We moeten naar huis". Ak gaf nog een ferme klap op het water 'Splash!' en met z'n drieën gingen ze weer op weg. Af en toe riep Ak nog 'Flap! Plons!' en zwaaide hij met zijn armen. Ze waren al gauw weer dicht bij huis. So bleef even stil staan en luisterde. Hoorde hij nou iets in de struiken? Nee, toch niet. Toch? Nu ja. Ze waren bij het huis van Ak en Fienemie aangekomen. De twee renden het laatste stuk om het hardst. Wie het eerste bij de deur was. Ak won, want die won altijd net rennen.
-"Mamma!!!" riepen ze tegelijk. Mamma had ze al zien aankomen en stond al met haar armen wijd. Kindjeeees! riep ze en ze ving Ak en Fien op. Ze vielen bijna met z'n drieën op de grond, zo hard liepen de kinderen tegen haar op.
-"Plezier gehad? Ik geloof het wel, hè? Je hebt goed op ze gelet, So. Dankjewel. Willen jullie wat te drinken?" Dat wilden ze zeker wel, want ze hadden een behoorlijke dorst gekregen van al dat rennen.

So moest zelf ook naar huis.
-"Ik moet naar huis." zei So.
-"Kom je gauw nog een keer terug?" vroeg moeder
-"Ja, ja." zeiden de kinderen.
-"Graag, mevrouw" zei So en hij meende het, want hij had veel pret gehad.